donderdag, december 01, 2005

Een filosoof in de politiek

Deze boekbespreking staat in de Overijsselse Historische Bijdragen 120 (2005) 179-181.

Jan Drentje, Thorbecke. Een filosoof in de politiek (Amsterdam 2004). 671 pagina's. 36,50 euro.

In 2004 promoveerde Jan Drentje, leraar geschiedenis en filosofie aan het Deltion College te Zwolle, aan de Universiteit van Amsterdam bij professor Niek van Sas op een proefschrift over de bekendste politicus uit Overijssel en vader van onze grondwet, Johan Rudolf Thorbecke.
Het is een intellectuele biografie. Drentje besteedt veel aandacht aan Thorbeckes studiereizen in Duitsland (1820-1822, 1822-1824) die de staatsman intellectueel hebben gevormd. In Duitsland kwam Thorbecke in aanraking met de romantiek en de nieuwste ontwikkelingen in de wetenschap. In deze inspirerende omgeving van geleerden, filosofen en dichters ontwikkelde Thorbecke zich tot een Europees georiënteerd geleerde. In het conservatieve, conformistische Nederland was hij een buitenstaander. Zijn isolement maakte Thorbecke, intellectueel gezien, onafhankelijk.
Drentje heeft in zijn onderzoek gebruik gemaakt van veel nieuw bronmateriaal. Behalve de brieven uit de Duitse periode heeft Drentje ook Thorbeckes privé-aantekeningen en correspondentie grondig onderzocht. Drentje kan zo het beeld nuanceren van de koele Thorbecke, die altijd afstand hield en zakelijk bleef. In zijn persoonlijke aantekeningen kan Thorbecke gefrustreerd over zijn tegenstanders schrijven terwijl hij zich in het openbaar moest inhouden. Ook de innige briefjes die Thorbecke aan zijn Madonnaatje, zijn lief zoet wijfje, Adelheid Solger, schreef, contrasteren scherp met de formele, ironische en soms sarcastische toon die Thorbecke in het openbaar aansloeg.
Het is een heel leesbaar boek geworden. Het verhaal vangt aan met de jeugdjaren van de latere filosoof en staatsman. Thorbecke werd in 1798 geboren te Zwolle. Zijn familie was Luthers, van Duitse afkomst en handelde in tabak. Vanwege hun Lutherse achtergrond hoorden de Thorbeckes niet bij de elite maar werden buitengesloten. Ook in de negentiende eeuw was de praktijk van religieuze discriminatie nog niet uitgeroeid. Thorbeckes vader Frederik Willem stak al zijn energie in de opleiding van zijn talentvolle zoon die hoogleraar moest worden om de financiële positie van zijn familie veilig te stellen. Er stond een enorme druk op Thorbecke om de eer van de familie hoog te houden. Hij onderwierp zich aan een strak regime en was erg gedisciplineerd. Zijn gevoelens kon hij moeilijk uiten.
De hoofdstukken over Thorbeckes verblijf in Duitsland zijn behoorlijk pittig. Drentje, als filosoof, kan het namelijk niet nalaten om het denken van Kant, Fichte, Hegel, Schelling en enkele minder bekende filosofen even de revue te laten passeren. De lezer wordt, net als Thorbecke toentertijd, helemaal opgezogen in de wereld van Sofie.
De vrijheidsfilosofie van Fichte staat aan de basis van Thorbeckes doctrinaire liberalisme waarin de vrijheid en de scheppingskracht van het individu centraal staat. Door de invloed van Schelling is Thorbecke anders gaan denken over religie. Voor de romanticus is openbaring irrelevant maar draait het om de innerlijke ervaring en mystiek. Deze manier van geloven staat haaks op de dogmatische manier van geloven van de gereformeerde orthodoxie, die in Nederland aan het begin van de negentiende eeuw nog steeds overheersend was.
Omdat Thorbecke, door zijn verblijf in Duitsland, verdacht werd van Schellingianisme en Spinozisme, kreeg hij geen hoogleraarspost in Leiden maar moest hij naar Gent. Hij doceerde daar de geschiedenis van diplomatie tussen Europese staten. Een deel van salaris maakte hij over na zijn familie. In 1830 scheidde België zich af van Nederland en verloor Thorbecke zijn baan. In 1831 werd hij als tijdelijk hoogleraar aan de rechtenfaculteit van Leiden toegevoegd en in 1834 werd hij als gewoon hoogleraar aangesteld. Thorbeckes aandacht verschoof naar juridisch-historische onderwerpen en gaf een college over de grondwet van 1815 waarvoor de toenmalige minister van justitie C.F. van Maanen had geraadpleegd.
In de jaren 1840 radicaliseerde Thorbecke. Hij schreef historische artikelen, onder andere over de raadspensionarissen Simon van Slingelandt en Rutger Jan Schimmelpenninck, in het door Potgieter opgerichte progressief-liberale weekblad De Gids. Thorbecke bekritiseerde de onwil van de Nederlandse regenten om te hervormen. Thorbecke wilde dat burgers meer bij de politiek betrokken zouden worden. Het voorstel tot een herziening van de grondwet, dat Thorbecke in 1844 samen met acht andere progressief-liberale kamerleden indiende, werd echter verworpen.
In 1848 kreeg Thorbecke zijn kans wanneer koning Willem II, uit angst voor revolutie, hem opdroeg om een liberale grondwet te schrijven. Gerrit Schimmelpenninck, zoon van Rutger Jan, werd leider van het kabinet. Schimmelpenninck was echter een groot tegenstander van Thorbecke vanwege het kritische artikel over Rutger Jan Schimmelpenninck in De Gids. Schimmelpenninck vormde een ministerie maar nam Thorbecke niet op in zijn ministerploeg. Enigszins teleurgesteld legde Thorbecke zich helemaal toe op het schrijven van de grondwet. Buiten medeweten van Schimmelpenninck, maar met toestemming van de koning, werd de grondwet gedrukt en in openbaarheid gebracht. Schimmelpenninck, die geen ingrijpende grondwetswijziging wenste, werd vol een voldongen feit gesteld en moest aftreden. Thorbecke mocht de nieuwe ministerploeg leiden en zorgde ervoor dat de nieuwe gemeentewet en provinciewet, beide eigenhandig door hem opgesteld, werden ingevoerd.
Thorbecke kreeg veel kritiek te verduren. In 1853 moest hij aftreden onder druk van de protestantse oppositie. Die was tegen Thorbeckes armenwet en vooral tegen het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie - een gevolg van de grondwettelijke vrijheid van godsdienst. Het conservatieve ministerie Van Hall zorgde voor politieke rust. Een conservatieve reactie, die vooral door koning Willem III werd gewenst, vond daarom niet plaats.
Als leider van de liberale oppositie bleef Thorbecke na 1853 een belangrijke rol spelen. Van 1862 tot 1866, en van 1871 tot zijn dood in 1872, leidde hij weer een ministerie. Nederland werd onder Thorbeckes leiding een modern land, en vond aansluiting bij de opgaande beweging van de Europese economische conjunctuur. Thorbecke was in deze jaren het gezicht van het Nederlandse liberalisme. Hij had iets onaantastbaars. Hij stond in die tijd dan ook minder open voor vernieuwing. In tegenstelling tot William Gladstone, die van de liberale partij in Groot-Brittannië een populaire volksbeweging maakte, bleef Thorbecke faliekant tegen partijvorming. Pas in 1885 werd de Liberale Unie opgericht. Anderen, Samuel van Houten, Abraham Kuyper en Ferdinand Domela Nieuwenhuis, zouden de Nederlandse politiek en maatschappij verder vernieuwen.
Nederland was haar hervormer niettemin dankbaar: vier jaar na zijn overlijden in 1872 kreeg Thorbecke in Amsterdam een standbeeld en in 1915 werd hij bij een door de Nieuwe Amsterdammer uitgeschreven referendum als grootste Nederlander van de laatste vijftig jaar verkozen. In 1992 werd op het initiatief van een aantal Zwolse burgers een standbeeld van Thorbecke geplaatst van de beeldhouwer Hans Bayens. Net als Drentje in zijn biografie, wist Bayens de hartstochtelijke manier waarmee Thorbecke politiek bedreef treffend uit te drukken. Het is een monument.